Gedicht voor ONZE TAAL, Maandblad van het Genootschap Onze Taal
73ste jaargang juli/augustus 2004

Maandelijks ruimen we een plaats in voor gedichten: speciaal voor Onze Taal
geschreven poëzie over taal en alles wat daarmee samenhangt.
Dit keer een gedicht van Simon Vinkenoog (1928), Dichter des Vaderlands ad interim. Zijn jongste bundel, Goede raad is vuur, verscheen eerder dit jaar bij uitgeverij Passage.

DINGTAAL

Noem de dingen bij hun naam
of geef ze andere namen.
Ja kunnen zeggen tegen alles wat je ziet,
ook al doet het je pijn en verdriet.
De wereld wil bedrogen worden,
dus leggen wij de wortels bloot.

Al wat rijmt of ongerijmd is
- met het oog op ieders dood -
leidt tot een leven scherp op de snede,
naar een weten dat altijd
onverrichter zake blijkt:

Het woord dat van iedereen is,
hel of hemel, verrukking of verdoemenis,
desalniettemin en onvermijdelijk.

In de taaltuin groeien geleende woorden
en hardhandig taalgebruik,
wanklank in de klinkers
en medeklinkers zonder mededogen.

Het goede voorbeeld geven:
articuleren, psalmodiëren, rapsodiëren
De stem is een muziekinstrument
op taal en betekenis afgestemd,
op het onhoorbaar ongeziene
immer deinende wegebbende
einde, verder strekkend
dan verder weg -

op de weg die een taal gaat door de eeuwen
als beschavingen verstenen
onder zand verdwenen
of in het moeras van de vergetelheid

De dichter heeft zich schrap gezet
Tussen vecht- en vlucht-reflex;
Hij dient zijn tijd. Zon schijnt.
Taal blijft.

Simon Vinkenoog, ©, l juni 2004.