O stad Amsterdam, omarm je noorderoever:
de Noorderzon schenkt je een horizon in wording,
de Overkant van ’t IJ niet langer ondergeschoven of verborgen,
maar een bron waaraan nieuw leven ontspringt.
De overtocht doet ons terdege beseffen
dat wij schepselen zijn van water en lucht,
vuur en aarde - om te groeien en te bloeien
in een wereld die steeds groter wordt.
Van harmonie vervuld lispelt het water,
vrede op aarde wordt gehuldigd in de Tolhuistuin.
O, als de elementen opgeroepen worden
niet ten kwade, maar ten goede.
Als elke reis zou kunnen beginnen
met ogen open voor alles als zijnde
kunst, een schouwspel van levend theater
waar iedereen in wakker wordt.
En de vragen blijven dagen
Wat van je leven, de toekomst te maken.
Wat kun je doen en wat moet je laten -
Waaien laten … waaien … waaien … waaien …
O Amsterdam, je ligt aan het water,
voor alle winden sta je open,
opnieuw ontsloten oeverlanden,
kades werven industrieterreinen.
Je bent een groot natuurgebied, Amsterdam,
op palen gebouwd, drijvend in waterland,
met slootjes en grachtjes, riviertjes en polders,
sluizen en bruggen, steigertjes en rietkragen -
reigers meeuwen mossen en duizenden grassen
die onder tegels en asfalt groeien.
O mens, geboekt voor de overtocht,
Ooit neemt de stilte
- nu door geweld doorboord -
dit alles over van het aller-
laatste woord.